ond 22 miljoen jaar geleden bestond er een insectenetende halfaap, die heel goed aan het leven op bomen was aangepast.
In de loop van miljoenen jaren hebben zich volgens de evolutietheorie verschillende vormen uit deze oervorm ontwikkeld.
Er ontstonden de latere halfapen (die nog het meest met deze voorouders
gemeen hebben), de apen van de nieuwe wereld, de apen van de oude wereld,
de mensapen en de mens.
Deze soorten behoren biologisch gezien allemaal tot één zogenaamde orde;
De orde van de primaten (dat betekent 'opperdieren').
Op deze stamboom kan je zien, hoe de primaten zijn ontstaan:
r bestaan op de wereld meer dan 220 soorten primaten.
Het verschil tussen de enkele soorten primaten is reusachtig. Er zijn aan de ene kant halfaapjes, die zo klein zijn als je wijsvinger,
aan de andere kant heb je de gorilla, die 200 kg zwaar wordt.
Je kunt je afvragen, wat die nu nog met elkaar gemeen hebben, behalve dezelfde voorouders. Nou, dat is een heleboel. Iedere primaat heeft nog dezelfde kenmerken:
Door het leven in de bomen hebben primaten grijphanden ontwikkeld, die geschikt zijn om van tak naar tak te gaan. Het bijzondere aan deze handen is, dat ze nagels hebben. Sommige halfapen hebben weliswaar alleen maar kleine puntjes aan de vingertoppen,
maar ook deze zijn nog duidelijk herkenbaar als nagels. Bovendien kunnen alle primaten tussen duim een wijsvinger iets vastpakken.
Als je de hand van een aap goed bekijkt, zul je zien, dat hij net als jij een vingerafdruk heeft.
Om al die ingewikkelde paden binnen een boomgevlecht in de bossen te kunnen onthouden, hebben de primaten in verhouding met hun lichaamsgewicht grote hersenen ontwikkeld.
Alle primaten hebben ogen die naar voren staan. Dat wordt 'stereoscopisch gezichtsvermogen' genoemd. Primaten zien dus stereo.
Als je een oog dichtknijpt begrijp je wat dat betekent; je kunt minder goed afstanden schatten. En dat is juist heel erg belangrijk, als je van boom tot boom wilt springen!
Primaten kunnen ook heel goed kleuren herkennen. Dat helpt hen om te zien welke vruchten aan een boom rijp zijn en welke niet.
Door het leven in de bomen zijn de kinderen van primaten langer afhankelijk van hun moeders dan kinderen van anderen zoogdieren.
Daardoor moeten de primaten altijd al veel meer tijd aan hun jongen besteden. Uit deze noodzaak hebben ze ooit een sterke sociale structuur ontwikkeld en leven ze in groepen. Sommige primaten zijn met de loop van de tijd weliswaar grondbewoners geworden en klimmen bijna nooit meer, maar de bijzondere sociale structuur hebben ze bewaard en verder ontwikkeld. Primaten zijn de enige dieren, die elkaar vlooien en ze krijgen altijd maar één kind; een tweeling is de absolute uitzondering.
|